gries
(1842) (ook: grieze) (Barg.) meisje, vrouw. • Eenige deemen daerna, den snipste, hebbende alles by den olmste geligt, spoorde na een vreemde pie, alwaer hy alle zyne poen en smets heeft verslent en opgepoeyt in loensigheid en tispelsporen met loense griezen. (Jan Courtmans: De gelijkenis van den verloren zoon in twee Bargoensche dial...