Wat is de betekenis van graver?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

graver

Het begrip graver heeft 2 verschillende betekenissen: 1) iemand die graaft. iemand die in het kader van werken zoals tunnelbouw, archeologische opgravingen en dergelijke grond weggraaft. 2) dier dat graaft. dier met de leefgewoonte om gangen, holen of kuilen te graven, zoals de mol en de rat.

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

graver

graver - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die graaft of iets waarmee men kan graven Woordherkomst Naamwoord van handeling van graven met het achtervoegsel -er Zie ook gravêr

2024-04-25
Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Graver

Jeannette Carolina; geb. Amsterdam 1 mei 1813, overl. na 1837, verm. te Londen. Woonde in Amsterdam en huwde te Londen op 20-6-1837 met A. Pickersgilt. Schilderde en tekende uit liefhebberij.Tentoonstelling Amsterdam 1832: bloemstuk (in zwartkrijt); de toren van Gessler (in miniatuur). Scheen 1969.

2024-04-25
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Graver

snijden, griffen, graveren; prenten; graver à l’eau-forte, etsen.

2024-04-25
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

graver

1. graveur; 2. graveerstift.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Graver

m. (-s), 1. grondwerker, aardwerker; — (krijgsw.) mineur of sappeur, schansgraver; 2. (in veenderijen) hoofdman van een ploeg van waldijkers; 3. (w. g.) doodgraver.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

graver

('gra:vər) m. (-s) hij die graaft.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

graver

m. (-s), 1. grondwerker, aardwerker; 2. (in veenderijen) hoofdman van een ploeg van waldijkers; 3. gravers, een van de beide groepen waarin men de haasachtige dieren verdeelt (tegenover de lopers): het konijn behoort tot de gravers.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Graver

GRAVER, m. (-s), grondwerker, aardwerker; — (krijgsw.) mineur of sappeur, schansgraver; — (in veenderijen) hoofdman van eene ploeg van waldijkers; — (w. g.) doodgraver. GRAVERIJ, v. (-en), het graven naar of het vergraven van iets, inz. het vergraven van veen; de plaats waar gegraven wordt.