Wat is de betekenis van granaatappel?

2023-05-29
Woordenboek van eigentijds Nederlands

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

granaatappel

vrucht met eetbare rode pitjes. subtropische, geel-rode vrucht met eetbare rode pitjes met vruchtvlees. Voorbeelden: Van de granaatappel zijn alleen de zaden, of eigenlijk het omhulsel daarvan, in culinair opzicht van belang. Deze zaadjes worden vaak aan een fruitsalade of als decoratie voor een romig dessert, ijs of een kaastaart to...

Lees verder

Direct toegang tot alle 16 resultaten over granaatappel?

Word nu vriend van Ensie
2023-05-29
Begrippenlijst Natuurdiëtisten Nederland

Marijke de Waal Malefijt (2020)

Granaatappel

In tegenstelling tot wat de naam suggereert, is de granaatappel geen appelsoort. Botanisch gezien behoort deze vrucht tot de bessen. De granaatappel staat bekend om zijn hoge gehalte aan antioxidanten. Ze bevat drie soorten polyfenolen: tanninen, anthocyaninen en ellaginezuur. Dat zijn antioxidanten die helpen het immuunsysteem te versterken. Het...

Lees verder
2023-05-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

granaatappel

granaatappel - Zelfstandignaamwoord 1. (plantkunde) Punica granatum, tropische plant, die bekend is om zijn vruchten, ook granaatboom genoemd 2. (fruit) vrucht van een dergelijke boom

Lees verder
2023-05-29
Prisma van de symbolen

Hans Biedermann (1992)

granaatappel

(Gr. rhoa, Lat. punica). Zijn in sappig vruchtvlees ingebedde talrijke zaden golden als representanten van vruchtbaarheid, de hele granaatappel als symbool van godinnen als de Fenicische Astarte (Asjtoreth), de Griekse Demeter en haar dochter Persephone (Lat.

2023-05-29
De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Granaatappel

de gestileerde vrucht van de granaatboom, een siermotief van oosterse oorsprong, dat vooral als gestrooid ornament voor textielpatronen wordt gebruikt.

2023-05-29
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Granaatappel

Punica granatum L., delima (Indon.), is een bekende vrucht uit het Middellandse Zeegebied en verspreidde zich naar andere trop. en subtrop. gebieden.

2023-05-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Granaatappel

m. (-en, -s), 1. de vrucht van de granaatappelboom ; 2. die boom zelf; 3. (nat. hist.) schelpdier uit het geslacht der stekelhorens (Murex erinaceus).

Lees verder
2023-05-29
Encyclopedie voor voeding

dr. ir. P. Schoorl (1938)

Granaatappel

Granaatappel is de vrucht van den granaatboom, Punica granatum, een bolronde vrucht met een harde schil van ongeveer 0,5 cm dik. De schil wordt als geneesmiddel gebruikt. Het binnenste wordt gebruikt om er grenadine van te bereiden.

2023-05-29
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Granaatappel

vrucht u/h gebied der Middell. Zee en Klein-Azié, lijkt op onzen sinaasappel, maar is rood van kleur.

2023-05-29
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Granaatappel

Granaatappel - de vrucht van den → granaatappelboom, is in de Christelijke kunst het symbool van het bloed van Christus of een martelaar; ook het symbool van het Geloof en van de Kerk, alsmede van de vruchtbaarheid. Lit.: O. Doering, Christl. Symbole (1933).

Lees verder
2023-05-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

granaatappel

(gra'na:t) m. (-s) 1. Eig. vrucht van de granaat. 2. Metn. granaatboom.

Lees verder
2023-05-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

granaatappel

m. (-en, -s), 1. de vrucht van de granaatappelboom (e); 2. die boom zelf; 3. schelpdier uit het geslacht van de stekelhorens. (e) De granaatappelboom (Punica granatum) is vermoedelijk afkomstig uit Iran. De vrucht heeft de vorm van een sinaasappel. De schil is glad en leerachtig, eerst groen tot purperrood van kleur, later geelbruin. De vrucht i...

Lees verder
2023-05-29
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Granaatappel

Granaatappel - de vrucht van den granaatboom. Zij is bolrond ter grootte van een appel, door den kelk gekroond en door een tusschenschot in twee verdiepingen verdeeld, waarvan de bovenste 4-8-hokkig, de onderste 2-4-hokkig is; alle hokjes bevatten zaden. De harde schil komt in stukken van ongev. 5 m.M. dikte in den handel (Granaatappelschil) en wor...

Lees verder
2023-05-29
Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Granaatappel

SUR. en BEN. E. Zie PUNICA.

Lees verder
2023-05-29
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Granaatappel

en Granaatboom, zie Punica.

2023-05-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Granaatappel

GRANAATAPPEL, m. (-en, -s), de vrucht van den granaatappelboom; (ook) de boom zelf; — (nat. hist.) zekere schelp uit het geslacht der stekelhorens (murex erinaceus); —BOOM, m. (-en), granaatboom.

Lees verder