Wat is de betekenis van Gracelijk?

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gracelijk

bn. bw. (-er, -st), 1. bn., (w. g.) bevallig, gracieus : een gracelijke beweging ; 2. bw., op bevallige, aanvallige wijze, met gracie: zij boog zeer gracelijk ; — (ironisch) ergens gracelijk voor bedanken, er stichtelijk voor bedanken, het niet willen doen.

2024-04-19
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

gracelijk

gracieus, bevallig, liefelijk, lief, minzaam.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gracelijk

bn., bw. (bevallig, gracieus): een gracelijke handbeweging; gracelijk groeten.

2024-04-19
Vreemde woordenboek

S. van Praag (1937)

gracelijk

bevallig.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gracelijk

('gra:sələk) bn. en bw. (-er, -st) met gracie, met zwier, bevallig : een -e buiging ; groeten.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gracelijk

GRACELIJK, bn. bw. (-er, -st), bevallig, gracieus eene gracelijke beweging; —, bw. op bevallige, aanvallige wijze, met gracie zij boog zeer gracelijk; — (ironisch) ergens gracelijk voor bedanken, er stichtelijk voor bedanken, het niet willen doen. GRACELIJKHEID, v. bevalligheid in houding en manieren.