Wat is de betekenis van graatachtig?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

graatachtig

graatachtig - Bijvoeglijk naamwoord 1. gelijkend op, of eigenschappen hebbend van een graat Ik had de indruk dat buiten de wind huilde, maar toch waren de vis-graatachtige kronen van de zwarte sparren voor het raam volkomen roerloos. (uit: Het boek der herinneringen van Peter Nadas) Woordherk...

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Graatachtig

bn., 1. (van het beendergestel) week, kraakbenig; 2. (van vis) gratig, vele graten hebbende : snoek is een graatachtige vis ; 3. (van personen) zo mager als een graat.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

graatachtig

bn. (veel graten hebbende): de snoek is een graatachtige vis.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

graatachtig

('gra:tachtəch) bn. en bw. 1. OP een graat gelijkend. 2. veel graten hebbend : een -e vis. 3. zo mager als een graat: een -e kerel.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

graatachtig

bn., 1. (van het beendergestel) week, kraakbenig; 2. (van vis) gratig, met veel graten: snoek is een graatachtige vis; 3. (van personen) zo mager als een graat.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Graatachtig

GRAATACHTIG, bn. (van het beendergestel) week, kraakbeenig; — (van visch) gratig, vele graten hebbende snoek is een graatachtige visch; — (van personen) zoo mager als een graat: een graatachtige kerel.