GOUDGULDEN
zie Carolusgulden, Floreen, Florijn.
M. J. Koenen's (1937)
m. goudguldens (gouden muntstuk: Nederlandse 28-stuiverspenning, zilveren florijn of 28 geheten, was = ƒ 1.40).
Jozef Verschueren (1930)
('gout) m. (–s) 1. Eert. Nederlandse zilveren florijn ter waarde van f 1,40. 2. Tgw. gulden ten volle door goud gedekt.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-s), 1. (voorheen) rekeneenheid ter waarde van 28 stuiver (→florijn); 2. sedert de invoering van zilveren munten van dezelfde waarde gebruikelijke aanduiding voor de in goud geslagen gulden, m.n. de Rijnse gulden.
J. Hagers (1910)
Goudgulden - oude Nederlandsche munt van 28 stuivers of f 1,40. De oudere goudgulden was een nabootsing van den florencer, den in 1252 geslagen gulden, en evenals deze uit zuiver goud geslagen.
J. Kramer (1908)
oudtijds naam van verschillende gouden munten, in Nederland ook van een zilveren muntstuk ter waarde van f 1.40, ook wel achtentwintig geheeten.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: