Wat is de betekenis van Goteling?

2023-10-03
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Goteling

m. (-en), 1. gietijzer; 2. gieteling, geus; 3. voorwerp van gegoten ijzer; grote ketel van gegoten metaal; in ’t bijz. (hist.) soort van licht geschut, vooral gebruikt op schepen; 4. (Zuidn.) zekere soort van pannekoek, die uit de lepel op het ijzer gegoten wordt.

2023-10-03
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

goteling

m. gotelingen (1 gegoten metaal inz. gietijzer; 2 voorwerp van gegoten ijzer, b.v. staaf van gietijzer, een gegoten kanon): 1. de pot van een stoof is goteling; 2. voor levering van 10 gotelingen; op dat schip waren twee gotelingen.

Direct toegang tot alle 8 resultaten over Goteling?

Word nu vriend van Ensie
2023-10-03
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Goteling

Gieteling, ijzerbrood, zooals de hoogovens die afleveren. Het ruwe ijzer wordt terstond uit den hoogoven in zand gegoten tot brooden van 50 kg.

2023-10-03
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

goteling

('go:təling) m. (–en) [gieten] 1. Eig. gegoten metaal inz. ijzer : de pot van een stoof is een –. 2. Metn. gegoten voorwerp : een gegoten stoof, een kanon is een –.

2023-10-03
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Goteling

Goteling - uit den tijd der zeilschepen een klein soort scheepskanon.

2023-10-03
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Goteling

m. (-en), gietijzer; een voorwerp van gegoten ijzer (een groote ketel van gegoten metaal; eene soort van licht geschut op schepen; gieteling, geus); — (Zuidh.) zekere soort van pannekoek, die uit den lepel op het ijzer gegoten wordt; — (Zuidn.) kleine pennetjes voor de schoenmakers.

2023-10-03
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Goteling

Goteling, m. (B.m. en v.) (-en), klein stuk geschut.

2023-10-03
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Goteling

z.n.v. - Een soort van kanon, vroeger op de schepen zeer in gebruik, en zijn naam ontleenende van “gieten,” om dat deze soort tot de eersten behoorde, welke in haar geheel gegoten werden.