Gooi
Zie Goaije
Wiktionary (2019)
gooi - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gooien ♢ Ik gooi 2. gebiedende wijs van gooien ♢ gooi! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gooien ♢ gooi je?
Muiswerk Educatief (2017)
gooi - zelfstandig naamwoord 1. keer dat je gooit ♢ bij kegelen is alle negen omver de hoogste gooi 1. ergens een gooi naar doen [een kansje wagen om iets te bereiken] Zelfstandig naamwoord: g...
dr. H.A. Visscher (2002)
Een sterk verstedelijkte natuurrijke streek in het uiterste zuidoosten van de provincie Noord Holland. Evenals het van de Middeleeuwen bekende Goie is de aanduiding Gooi een nevenvorm van Gouw, waarmee een (als bestuurlijke eenheid fungerende) landstreek wordt bedoeld. Het fundament van het Gooi wordt gevormd door het noordelijke deel van een compl...
Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)
De Grote van Dale (1992) kent de verwensingen ga je goddelijke driehoek! en ga je goddelijke gooi! in de betekenis ‘je doet je best maar, je gaat je gang maar’. De emotionele betekenis duidt op minachting. Sanders en Tempelaars (1998) kennen ook nog ga je goddelijke driegang!, een religieuze verwensing die gehoord w...
M. J. Koenen's (1937)
I. o. (= gouw: landstreek). II. v. gooien (1 worp, bij verschillende spelen: met de teerlingen, bij ‘t kegelen; 2 gang, vaart, alleen in zegsw.): 1. de eerste gooi hebben; zegsw. ergens een gooi naar doen, a) een kansje wagen, b) bij benadering trachten te bepalen; 2. zijn gooi gaan, gang.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: