Wat is de betekenis van Gooi?

2024-04-18
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Gooi

Zie Goaije

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gooi

gooi - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gooien ♢ Ik gooi 2. gebiedende wijs van gooien gooi! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gooien gooi je?

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gooi

gooi - zelfstandig naamwoord 1. keer dat je gooit ♢ bij kegelen is alle negen omver de hoogste gooi 1. ergens een gooi naar doen [een kansje wagen om iets te bereiken] Zelfstandig naamwoord: g...

2024-04-18
Lexicon van de Nederlandse Landstreken

dr. H.A. Visscher (2002)

Gooi

Een sterk verstedelijkte natuurrijke streek in het uiterste zuidoosten van de provincie Noord Holland. Evenals het van de Middeleeuwen bekende Goie is de aanduiding Gooi een nevenvorm van Gouw, waarmee een (als bestuurlijke eenheid fungerende) landstreek wordt bedoeld. Het fundament van het Gooi wordt gevormd door het noordelijke deel van een compl...

2024-04-18
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

gooi

De Grote van Dale (1992) kent de verwensingen ga je goddelijke driehoek! en ga je goddelijke gooi! in de betekenis ‘je doet je best maar, je gaat je gang maar’. De emotionele betekenis duidt op minachting. Sanders en Tempelaars (1998) kennen ook nog ga je goddelijke driegang!, een religieuze verwensing die gehoord w...

2024-04-18
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Gooi

m -> Goaije (Gron.).

2024-04-18
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

gooi

gegooi, werp, smyt, bestook.

2024-04-18
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

gooi

christen.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gooi

I. o. (= gouw: landstreek). II. v. gooien (1 worp, bij verschillende spelen: met de teerlingen, bij ‘t kegelen; 2 gang, vaart, alleen in zegsw.): 1. de eerste gooi hebben; zegsw. ergens een gooi naar doen, a) een kansje wagen, b) bij benadering trachten te bepalen; 2. zijn gooi gaan, gang.