Wat is de betekenis van goedsmoeds?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

goedsmoeds

goedsmoeds - Bijvoeglijk naamwoord 1. welgemoed, opgeruimd Woordherkomst samenstelling van goed en gemoed met het invoegsel -s- met het achtervoegsel -s Verwante begrippen koelsmoeds

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

goedsmoeds

welgemoed; opgeruimd; kalmpies, moedswillig.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Goedsmoeds

adv., goedsmoeds, goedmoedich, swietfleurich.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

goedsmoeds

bw. (in kalme stemming; welgemoed, opgeruimd): hij gaf het dier goedsmoeds een schop; hij is altijd goedsmoeds; wees goedsmoeds.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

goedsmoeds

bn. en bw. 1. in kalme, bedaarde stemming: zijt gij gij doet wat goeds. 2. in koelen bloede: iemand een klap geven. 3. met opgewekte zin, opgeruimd; in zijn beroep -. 4. met goed vertrouwen bezield: weest -.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Goedsmoeds

bw. in bedaarde stemming, welgemoed, opgeruimd: hij is altijd goedsmoeds; — met goed vertrouwen bezield, zonder vrees wees goedsmoeds, u zal geen leed geschieden.

2024-04-25
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Goedsmoeds

Goedsmoeds, bijw. met overleg, in koelen bloede; vrolijk; opgeruimd.