Wat is de betekenis van Goedendagzeggen?

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

goedendagzeggen

zegde goedendag of zei goedendag, h. goedendaggezegd, goedendaggezeid (iem. een aangename dag toewensen; ook, vaarwelzeggen): kom eens goedendagzeggen; evenzo: goedenmorgen-, goedenmiddag-, goedennachtzeggen.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

goedendagzeggen

(zegde en zei(de) goedendag, heeft goedendaggezegd en -gezeid) 1. een goedendag toewensen: kom eens -. 2. vaarwelzeggen: iemand, iets -.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Goedendagzeggen

(zeide goedendag, heeft goedendaggezegd of -gezeid), iemand een goeden dag toewenschen, als groet; (fig.) afscheid van iets nemen, er den bons aan geven.

Gerelateerde zoekopdrachten