Wat is de betekenis van Goed?

2023-09-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

goed

goed - Bijvoeglijk naamwoord 1. kwaliteit bezittend Wat een goed stuk om te lezen! goed - Zelfstandignaamwoord 1. iets concreets of abstracts dat men in bezit kan hebben Gezondheid is een groot goed. goed - Bijwoord...

2023-09-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

goed

goed - zelfstandig naamwoord 1. spullen of bezittingen ♢ de spoorwegen vervoeren allerlei goederen 1. gestolen goed gedijt niet [wat je gestolen hebt brengt je ongeluk] 2. have...

Direct toegang tot alle 20 resultaten over Goed?

Word nu vriend van Ensie
2023-09-27
Woordenboek van het Kadaster

Kadaster (2017)

Goed

Een goed is een zaak of een vermogensrecht .

2023-09-27
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

goed

1. Hoog. Verkorting van: goed voor de rest van de slagen. Bijvoorbeeld gezegd van de dummy waarin alleen nog maar hoge kaarten liggen. 2. Technisch of tactisch juist (van een speelwijze of bieding). Zie ook: fout; goed doen; goede hand; goed zitten; slecht zitten; verkeerd zitten

2023-09-27
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

goed

(< Mhd. guot), goed, gunstig; goed komen bij, gunstig liggen bij, ’t goed doen bij: Het type dat het klaarspeelt bij iedere Jordaanmeid en die ook goed komt bij mevrouw in de Beethovenstraat, BOTING1 30; nou ’t goeie (afscheidsgroet), ’t beste, tot ziens: COHEN 28.

2023-09-27
Begrippenlijst uit Praktische Economie havo 3

Drs. Peter Adriaansen & Dr. Aad Zuiderwijk (2008)

goed

Een tastbaar product, zoals een brood.

2023-09-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

goed

- voor je eigen goed, voor je eigen bestwil. - op goed-valle-het-uit, op goed geluk af. - van/op zijn goed leven, rentenieren. - zwartgoed, onteigend kerkelijk bezit, eigendom bij de Franse Revolutie aan kerk of klooster ontroofd.

2023-09-27
Basisboek Recht

O.A.P. van der Roest (2000)

Goed

Zowel zaak als vermogensrecht.

2023-09-27
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

goed

Voor de vloek mijn goeie God (nog aan toe), die irritatie, verwondering, teleurstelling, verontwaardiging e.d. uitdrukt, zie men onder God. Voor goeie genade, grut en hemel(tje) zie men die trefwoorden.

2023-09-27
Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Goed

Heel ruwweg de eigenschap of karakterisering van een zaak die haar aanbevelens- of prijzenswaardig maakt. Sinds Aristoteles en zijn middeleeuwse volgelingen ‘goed’ niet in het schema der categorieËN opnamen behalve door het in alle categorieën toepasselijk te verklaren (zie zijn over transcendentalia), heeft het door zijn vele betekenissen vele fil...

2023-09-27
Hoofdlijnen Nederlands Recht

Prof. mr. C.J Loonstra (1992)

goed

Juridische verzamelnaam voor alle zaken en vermogensrechten.

2023-09-27
Lesbotaal Lexicon Lesbiaans : lexicon van de lesbotaal

Hanneke Kunst en Xandra Schutte (1991)

Goed

Goed - lesbo of homo, ironische omkering van verkeerd. Ook van de goede kant.

2023-09-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

goed

I. Als bnw. Een man, mijnheer van (het) goed leven, rentenier, patertje goedleven; - (zelfst., gemeenz.) bij de goei zijn, goed af zijn, geluk hebben, boffen. - Zie ook punt, vallen enz. II. Als znw. Voor uw eigen goed, voor je eigen bestwil; - van, op zijn goed leven, rentenieren, van zijn rente leven; - vo...

2023-09-27
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

goed

bn., (i.h.b.:) overeenkomstig de (veronderstelde) normen van Nederlanders of blanken i.h.a. (m.b.t. uiterlijke kenmerken van Creolen); i.h.b.: goed haar = sluik haar; een goede kleur = een lichte (huids)kleur. Vroeger was je geweldig als je een Chinese vriendin had. Dan zouden je kinderen goed haar krijgen en een betere kleur (Dobru 1969: 51). Zie...

2023-09-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Goed

1 s.n.; (bezittingen), goed (it); (voorwerpen, stoffen), guod (it). 2 adj. & adv., goed, bêst, bêstich; -e Vrijdag, Goedfreed; zich tedoen, jin bigerzje; hethebben, it hawwe as wyn en bôlle, it tige hawwe; zichtrachten te houden,...

2023-09-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

goed

beter, best I. bn. (1 gepast, bruikbaar, geschikt; 2 deugdzaam, braaf, eerlijk; 3 heilzaam, voordelig): 1. goed gereedschap maakt een goed werkman; nergens goed voor zijn; 2. goede lieden, braaf, eerlijk; goed volk! 3. verse lucht is goed voor de gezondheid; nog: wachten op beter weer; de zieke wordt weer beter, is herstellende; dit is mijn beste j...

2023-09-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

goed

A. bn. en bw. (beter, best) 1. zo zijnde als het hoort, als men het verlangt: gereedschap maakt een werkman; dat is maar ook; hij is nog niet wakker; zo - en zo kwaad als het kan. ➝ aarde, beste, boom, einde, geld, kort. 2. dienstig, nuttig: katten zijn tegen de muizen; het is -hem dat te zeggen. 3. bekwaam, geschikt: nergens, overal voor zijn; hi...

2023-09-27
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Goed

Zooveel wijsgeeren, zooveel definities van het goede. Het zou hier geen zin hebben een bloemlezing van deze definities te geven. Wel dient even gewaarschuwd tegen de versubjectiveering, welke men gedurig weer en in den laatsten tijd vooral onder invloed van het NeoKantianisme het begrip van het goede heeft doen ondergaan. De waarde-leer heeft de id...

2023-09-27
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Goed

Goed - is een waarde-praedicaat, dat een begeeren en willen veronderstelt. In wijderen zin heet „goed” alles, wat is, zooals men het begeert, alles wat aan een doel beantwoordt, het aangename en nuttige (goede wijn, een goed mes, een goed timmerman). In engeren zin is goed = zedelijk goed en wordt het woord gebruikt om die handelingen en gezindhede...

2023-09-27
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Goed

schijnt verwant met gade: wat bij iets behoort, wat passend is; zie Gade.