godsgruwelijk
(19e eeuw) (inf.) (gebruikt ter intensivering) erg, in hoge mate, uiterst. • Maar Hein, in plaats van daar iets van te voelen, en gewoon-weg kalm-vriendschappelijk te doen, heeft zich zóó godsgruwelijk aangesteld, dat Veenstra, zooals ik zei, die gemoedelijk op kwam loopen, na een halve minuut... (Willem Witsen: Volle...