Wat is de betekenis van Godsgenadig?

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

godsgenadig

Z.-N. bn., bw.: de godsgenadige dag, hele; godsgenadig drinken, zeer.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

godsgenadig

bn. en bw. 1. gans, geheel: de -e dag liggen luieren. 2. geducht: een pak slaag.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

godsgenadig

bn. en bw., 1. godsgans, heel: hij heeft de godsgenadige dag gelanterfant; 2. geducht: iemand een — pak slaag geven.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Godsgenadig

GODSGENADIG, bn. bw. gansch, geheel: hij heeft den godsgenadigen dag gelanterfant; — in hooge mate, buitengewoon veel, geducht: hij was godsgenadig dronken; iem. een godsgenadig pak slaag geven.

Gerelateerde zoekopdrachten