Wat is de betekenis van goddeloos?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

goddeloos

(1806) (inf.) erg, buitengewoon: 'goddeloos duur'. • Hier in den Haag vind ik het goddeloos duur. (Adriaan Loosjes: Historie van mejuffrouw Susanna Bronkhorst. 1806) • New-York heeft zeer weinig taxis, want zij zijn goddeloos duur,... (Bataviaasch nieuwsblad, 18/03/1929) • Voor den oorlog was het loon maar drie fr...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

goddeloos

goddeloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. zonder god Biologen hebben hun goddeloze evolutietheorie. Hij leed een wild en goddeloos leven. Woordherkomst afgeleid van god met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos Synoniemen god...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

goddeloos

goddeloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: god-de-loos 1. wat te maken heeft met het doen van zonden ♢ ze leidt een goddeloos leven 2. heel erg ♢ dit dessert is goddeloos lekker ...

2024-04-20
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

goddeloos

Komt ook voor als uitroep van verbazing of verwondering. In feite is het een bastaardvloek om de naam van God niet te hoeven noemen. G. van de Linde, beter bekend als de Schoolmeester, gebruikte in de 19de eeuw al het volgende zinnetje: “Goddeloos, wat een leven! Goddeloos! wie had ooit zoo’n famielje (te weten zo talrijk; pvs) v...

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

goddeloos

ongodsdienstig, boos, gruwelik; ondeund.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Goddeloos

adj. & adv., goddeleas.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

goddeloos

I. bn.; goddelozer, goddeloost (1 zonder God, aan geen God gelovende; in ruimer opvatting: boos, snood; 2 blijk gevende van ongodsdienstigheid; in ruimer opvatting: misdadig, gruwelijk, snood; zwakker: zeer erg): 1. het goddeloze volk; 2. een goddeloos werk, zondig, zedeloos, slecht; een goddeloos leven leiden; een goddeloos spektakel maken, erg, v...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

goddeloos

I. bn. en bw. (...lozer, -t) 1. aan geen God (goden) gelovend: een mens. 2. slecht, zedeloos: een werk; leven. Syn. zondig. 3. erg, vreselijk: een spektakel maken. Tgst. ➝ godsdienstig. II. bw. in zeer hoge mate: verveeld III. tw. uitroep van verbazing: wat een leven!