Wat is de betekenis van Goddelijk?

goddelijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. wat van een god is, wat toebehoort aan een god 2. wat eigen is aan een god 3. heerlijk, schitterend ♢ Gisteren heb een goddelijk diner gehad. Woordherkomst Afgeleid van god met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- Synoniemen heerl...

goddelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: god-de-lijk 1. wat heel lekker smaakt ♢ dat ijsje is goddelijk 2. wat met (een) god te maken heeft ♢ een goddelijk gebod is: gij zult niet doden...

zie gooi2.

adj., godlik.

...

I. bn. (1 de natuur van een godheid of van de godheid hebbende; 2 aan een godheid eigen; 3 van God afkomstig; 4 verheven, zeer schoon, heerlijk): 1. de goddelijke Meester; 2. de goddelijke natuur; goddelijke eer; de goddelijke voorzienigheid; 3. de goddelijke openbaring, het goddelijk recht der overheid; R.-K. de drie goddelijke deugden, geloof, ho...

bn. en bw. (-er, -st) 1. van God, God betreffende; de -e natuur; de -e Meester, Jezus. 2. van God afkomstig: de -e openbaring. 3. door God verleend: het recht der overheid. 4. God als voorwerp hebbend: de -e deugden zijn geloof, hoop, liefde. 5. overheerlijk, verheven, verrukkelijk: Rembrandt’s genie; zingen; een meisje, weder; lekker, mooi...

bn. en bw. (-er, -st), I. bn., 1. de natuur van een godheid hebbend: goddelijke wezens; goddelijke meester, Jezus; 2. van, als van een godheid: aan de Romeinse keizers werd na hun dood goddelijke eer bewezen; 3. wat de uiting van een godheid is: door goddelijke openbaring; het — Woord, de bijbel; een bedienaar van het — Woord, een pre...

...