Wat is de betekenis van Gloor?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gloor

gloor - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gloren ♢ Ik gloor 2. gebiedende wijs van gloren gloor! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gloren gloor je?

2024-04-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Gloor

glans; luister

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

gloor

gloed, glans; luister; gegloor, glans, glim, flikker, gloei.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gloor

s., gloar.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gloor

m. (glans; fig. roem, eer, luister).

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gloor

m. 1. Eig. glans. 2. Metf. luister: in volle -.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gloor

m., 1. gloed, maar zonder gedachte aan warmte; 2. schijn, schijnsel, straling; 3. (fig.) in volle -, in volle luister.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gloor

GLOOR, m. gloed, glans, schijnsel: de glom van een smeulenden turf; de laatste gloor van ‘t West verbleekt; — (fig.) in vollen gloor, in vollen luister.