gloor
gloor - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gloren ♢ Ik gloor 2. gebiedende wijs van gloren ♢ gloor! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gloren ♢ gloor je?
Wiktionary (2019)
gloor - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gloren ♢ Ik gloor 2. gebiedende wijs van gloren ♢ gloor! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gloren ♢ gloor je?
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m., 1. gloed, maar zonder gedachte aan warmte; 2. schijn, schijnsel, straling; 3. (fig.) in volle -, in volle luister.
J.H. van Dale (1898)
GLOOR, m. gloed, glans, schijnsel: de glom van een smeulenden turf; de laatste gloor van ‘t West verbleekt; — (fig.) in vollen gloor, in vollen luister.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: