Wat is de betekenis van gloeiend?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gloeiend

(1981) (Vlaanderen, inf.) (ter versterking) erg, groot. • (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981) • Seva had het gehoord en vloog op. — Gij gloeiende zot, moet ge hier nu staan vloeken en Savatte hier dood liggen... (Willem Denys: Peegie zijn triem door 't leven. 2015)

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gloeiend

gloeiend - Bijvoeglijk naamwoord 1. kokendheet gloeiend - Werkwoord 1. onvoltooid deelwoord vangloeien Uitdrukkingen en gezegden Gloeiende kolen op iemands hoofd stapelen Iemand die jou vijandig gezind is, vriendelijk tegemoet treden, waardoor hij bes...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gloeiend

gloeiend - bijwoord uitspraak: gloei-end 1. kokend heet ♢ de verwarming is gloeiend! 1. het gloeiend eens zijn met iets [het er heel erg mee eens zijn] 2. er gloei...

2024-04-19
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

gloeiend

- op gloeiende kolen staan/zitten, op hete kolen zitten.

2024-04-19
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

gloeiend

1. Heet, in de verb. op gloeiende kolen zitten, staan, lopen, op hete kolen zitten, zeer ongeduldig zijn. 2. Als versterkend bnw.: erg, groot; een gloeiende boer, zot enz. Afl.: gloeiendig, gloeiend, heet; ook als versterkend bnw.

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

gloeiend

brandend heet, rooiwarm; vurig (liefde).

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gloeiend

adj., gleon, glandich; — heet, gleonhyt, -hjit; -e kool, gluorkert; — kolengruis, gloede, gluorre.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gloeiend

bn., bw. (zeer heet, brandendheet; fig. vurig, erg): een gloeiende hitte, een gloeiende plaat; fig. gloeiende liefde, vurig; met gloeiende wangen, brandende, rood van schaamte enz.; zegsw. gloeiend het land hebben, erg; Z.-N. een gloeiende boer, lompe.