gloeiend
(1981) (Vlaanderen, inf.) (ter versterking) erg, groot. • (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981) • Seva had het gehoord en vloog op. — Gij gloeiende zot, moet ge hier nu staan vloeken en Savatte hier dood liggen... (Willem Denys: Peegie zijn triem door 't leven. 2015)