glipper
glipper - Zelfstandignaamwoord 1. (geschiedenis) Woordherkomst Naamwoord van handeling van glippen met het achtervoegsel -er
Wiktionary (2019)
glipper - Zelfstandignaamwoord 1. (geschiedenis) Woordherkomst Naamwoord van handeling van glippen met het achtervoegsel -er
Instituut voor de Nederlandse Taal (2019)
iemand die ten tijde van het beleg van Leiden de stad uitglipte om de belegerende Spanjaarden van informatie te voorzien; verrader.
Instituut voor de Nederlandse taal
glipper, iemand die ten tijde van het beleg van Leiden de stad uitglipte om de belegerende Spanjaarden van informatie te voorzien; verrader.
Jozef Verschueren (1930)
m. (-s; -tje) 1. vluchteling inz. schimpnaam, tijdens de Spaanse troebelen gegeven aan een Rooms- en Spaansgezinde, die uit de steden van Holland uitweek. 2. heimelijk ongeoorloofd uitstapje: een -tje maken.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-s), tijdens de Tachtigjarige Oorlog, ben.voor een uit de steden van Holland uitgeweken Spaansen roomsgezinde.
J.H. van Dale (1898)
GLIPPER, m. (-s), (hist.) tijdens de Spaansche troebelen, benaming der uit de steden van Holland uitgeweken Spaansch- en Roomschgezinden; — een glipper(tje) maken, heimelijk een ongeoorloofd uitstapje doen.
Cornelis Kiliaan (1573)
holl. Fugitor: qui nubilo & periculoso tempore fugit, tranquilio autem reuertitur: & Transfuga, perfuga.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: