Wat is de betekenis van glipper?

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

glipper

glipper - Zelfstandignaamwoord 1. (geschiedenis) Woordherkomst Naamwoord van handeling van glippen met het achtervoegsel -er

2024-04-23
Verschillende speciale woordenboekjes

Instituut voor de Nederlandse Taal (2019)

Glipper

iemand die ten tijde van het beleg van Leiden de stad uitglipte om de belegerende Spanjaarden van informatie te voorzien; verrader.

2024-04-23
3 oktoberwoordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

glipper

glipper, iemand die ten tijde van het beleg van Leiden de stad uitglipte om de belegerende Spanjaarden van informatie te voorzien; verrader.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

glipper

m. glippers (Ned. beroerten: koningsgezinde, die uit de opgestane steden week).

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

glipper

m. (-s; -tje) 1. vluchteling inz. schimpnaam, tijdens de Spaanse troebelen gegeven aan een Rooms- en Spaansgezinde, die uit de steden van Holland uitweek. 2. heimelijk ongeoorloofd uitstapje: een -tje maken.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

glipper

m. (-s), tijdens de Tachtigjarige Oorlog, ben.voor een uit de steden van Holland uitgeweken Spaansen roomsgezinde.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Glipper

GLIPPER, m. (-s), (hist.) tijdens de Spaansche troebelen, benaming der uit de steden van Holland uitgeweken Spaansch- en Roomschgezinden; — een glipper(tje) maken, heimelijk een ongeoorloofd uitstapje doen.

2024-04-23
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

glipper

holl. Fugitor: qui nubilo & periculoso tempore fugit, tranquilio autem reuertitur: & Transfuga, perfuga.