Wat is de betekenis van glinster?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

glinster

glinster - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glinsteren ♢ Ik glinster 2. gebiedende wijs van glinsteren glinster! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glinsteren glinster j...

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

glinster

geglinster, met ‘n ongestadige ligstraal, skitter, flikker, blink.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

glinster

m. (-s), glans.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

glinster

m. (-s), 1. (ongewoon) glinsterende vonk; 2. glans, schittering: de maan wierp een zilveren over het landschap.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Glinster

GLINSTER, m. (-s), (ongewoon) glinsterende vonk; de blaasbalg zuchtte en lichtende glinsters omkransten de gloeiende kolen; — glans, schittering de maan wierp een zilveren glinster over het landschap.

2024-04-20
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Glinster

Glinster, m. (-s), glinsterende vonk, glinster. *-EN, ow. gel. (ik glinsterde, heb geglinsterd), een schitterenden glans van zich geven, schitteren. *-END, *-IG, bn. (-er, -st). *-ING, v. gmv. *-WORM, m. (B.v.) (-en), glimworm.

2024-04-20
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)