Wat is de betekenis van glim?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

glim

glim - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glimmen ♢ Ik glim 2. gebiedende wijs van glimmen glim! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glimmen glim je?

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

glim

geglim, gloei; skitter, blink.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Glim

GLIM, m. (Zuidn.) glimp, korte, voorbijgaande glans: een glim van blijdschap.