Wat is de betekenis van Glariën?

2024-04-19
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

glariën

Glinsteren, schitteren (in versch. toep.); inz. van de ogen (van een zieke, van iem. die buiten zichzelf is van woede enz.): glazig staan, strak kijken; van pers.: (verwilderd) staren, turen. Hij zwaaide alleen maar hopeloos met de armen, keek met glariënde ogen naar de bus, die er met haar grote koplantaarns en haar gapende, zware radiator al...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

glariën

glariede, h. geglaried (Z.-N. glinsteren; van de ogen: glazig, star staan, in Z.-N. ook schitteren); N.-N. lit. t. glaren.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

glariën

('gla:riən) (glariede, heeft geglaried) [< glas] schitteren met kleurschakeringen : -de katogen.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Glariën

GLARIËN, (glariede, heeft geglaried), (Zeeland en Zuidn.) glinsteren, schitteren (van iets glanzigs waarin verschillende kleuren en tinten spelen): de oogen van katten glariën; eene glariënde zijden stof, — (van het oog van een zieke of van iem. die buiten zichzelven is van woede), glazig staan, verwilderd starren.