Wat is de betekenis van gezwollen?

gezwollen - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van zwellen Woordherkomst voltooid deelwoord van zwellen en een klinkerwisseling e-o (IPAː /ɛ/ - /ɔ/)

gezwollen - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-zwol-len 1. erg breed of met een grote omvang ♢ zijn enkel was lelijk gezwollen 2. sterk overdreven ♢ hij gebruikt altijd van die gezwollen taal...

adj., tsjok, forbolgen, opdrachtich; rood —, fjurrich.

...

bn. (1 opgezwollen; 2 fig. hoogdravend, opgeblazen); 1. een gezwollen gewricht, gezwollen benen, dik, waterzuchtig; 2. fig. een gezwollen stijl, hoogdravend; op gezwollen toon.

(gəzwollən) bn. en bw. (-er, -st) 1. dik ge. worden : voeten, ogen. Syn. opgezet. 2. hoogdravend : stijl.

bn. en bw. (-er, -st, of meer — , meest -), 1. (van lichaamsdelen) opgezwollen, dik: voeten, door allerlei oorzaken; haar oogleden waren rood en — van het huilen; (bouwkunde) een — spiraalrits, waarvan de lijnen zich, als het ware zwellend, van elkaar verwijderen; 2. (van muzikale tonen) vol, breed, krachtig; bw., als voordrachts...

...

GEZWOLLEN, bn. (-er, -st, of meer-, meest-), (van lichaamsdeelen) opgezwollen, dik: gezwollen voeten, door veel te loopen, door koude, door waterzucht enz.; — haar oogleden waren rood en gezwollen van het weenen; — (bouwk.) eene gezwollen spiraalrits, welker lijnen zich, als het ware zwellend, van elkaar verwijderen; — (van muzi...