gezind
gezind - Bijvoeglijk naamwoord 1. met een bepaalde neiging tot, gesteld op gezind - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van zinnen Woordherkomst Voltooid deelwoord van zinnen Antoniemen ongezind Verwante begrippen genegen, geneigd, gezonnen
Wiktionary (2019)
gezind - Bijvoeglijk naamwoord 1. met een bepaalde neiging tot, gesteld op gezind - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van zinnen Woordherkomst Voltooid deelwoord van zinnen Antoniemen ongezind Verwante begrippen genegen, geneigd, gezonnen
Muiswerk Educatief (2017)
gezind - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-zind 1. met bepaalde gevoelens voor iemand ♢ hij is mij vijandig gezind Bijvoeglijk naamwoord: ge-zind
Peter Bakema (2003)
- hij is goed gezind, hij is goedgehumeurd. Gezwind en goed gezind huppelt Francis Swinnen op en af. - BvL, 09-01-2003. - hij is slecht/vies gezind, hij heeft een slechte bui, is slechtgehumeurd.
M. J. Koenen's (1937)
bn. (geneigd, genegen): andersgezind; eensgezind, eendrachtig; goedgezind, kwaadgezind, welgezind; vaderlandsgezind; hij is niet gezind toe te geven, van plan, van mening.
Jozef Verschueren (1930)
(gə'zint) bn. en bw. een bepaalde denkwijze hebbend : niet zijn toe te geven. Syn. → genegen.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn., 1. zo’n denkwijze hebbend of wel in zo’n stemming verkerend als in een bep. genoemd wordt: wel, slecht, goed, niet al te best zijn; zij waren elkaar vijandig —, koesterden vijandige gevoelens voor elkaar; hij is geheel anders dan zijn vader, heeft heel andere denkbeelden en neigingen; rooms—, konings—, republikein...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: