Wat is de betekenis van Gezetheid?

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gezetheid

v. (zwaarlijvigheid).

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gezetheid

(gə’zetheit) v. het gezet zijn.

2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gezetheid

v., 1. regelmaat, ernst: met studeren; 2. zwaarlijvigheid, corpulentie.

2024-04-18
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gezetheid

GEZETHEID, v. (gew.) bedaardheid: hij heeft nooit geen gezetheid, zit nooit rustig of bedaard, loopt altijd her- of derwaarts; — regelmaat, ernst: met gezetheid studeeren; — (w. g.) voorliefde voor iets de groote gezetheid der inwoners op dezen drank; — zwaarlijvigheid, corpulentie.

Gerelateerde zoekopdrachten