gezeten
gezeten - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van zitten Woordherkomst voltooid deelwoord van zitten en een klinkerwisseling i-e (IPAː /ɪ/ - /e/)
Wiktionary (2019)
gezeten - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van zitten Woordherkomst voltooid deelwoord van zitten en een klinkerwisseling i-e (IPAː /ɪ/ - /e/)
Muiswerk Educatief (2017)
gezeten - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-ze-ten 1. wie een goed inkomen of vermogen heeft ♢ hij hoort tot de gezeten burgers Bijvoeglijk naamwoord: ge-ze-ten
M. J. Koenen's (1937)
bn. (een vaste woonplaats hebbend; fig. welgesteld): een gezeten burger, de gezeten burgerij; ook: een gezeten werkman, nl. die vast werk heeft.
Jozef Verschueren (1930)
(gə'ze:tən) bn. [zitten] 1. een vaste woonplaats hebbend : geen landlopers-, maar een bevolking. 2. vast werk hebbend: een werkman. 3. welgesteld : de burgerij.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn., 1. een vaste woonplaats hebbend: een bevolking; 2. een vaste levensbasis hebbend, niet armoedig, welgesteld: de arbeider; een burger.
J.H. van Dale (1898)
GEZETEN, bn. welgesteld, niet armoedig: de gezeten werkman: een gezeten burger, een gezeten man, iem. die bemiddeld is; — (Zuidn.) uitgegist, uitgewerkt: gezeten gist; (ook) bezadigd, bedaard een gezeten jongeling.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: