Wat is de betekenis van Gezeik?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gezeik

(1937) (inf.) gezeur, gezanik. Voor syn. kijk onder gebitch*. Zie ook: even naar z’n eigen gezeik gaan luisteren. • Geen gezeik meer over de eerbaarheid en al die hondekost. (Willem van Iependaal: Kluivenduikers doedeldans. 1937) • ... dat soort walgelijk gezeik. (Gerard Reve: Op weg naar het einde. 1963) Wat had die man a...

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gezeik

gezeik - Zelfstandignaamwoord 1. (informeel) veelvuldig of langdurig geklaag over weinig belangrijke zaken Ik ben dat gezeik van je zo zat! Om van het gezeik van zijn vrouw af te zijn, ruimde hij toch maar z'n rondslingerende spullen in de schuur op....

2024-04-24
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Gezeik

geen -, iedereen rijk slogan die eind jaren tachtig gelanceerd werd door Koot en Bie tijdens één van hun satirische televisieprogramma’s. Het was de verkiezingsslogan van de door Jacobse en Van Es opgerichte politieke partij, De Tegenpartij. Wat hier gezegd wordt over de calculerende burger geldt net zo sterk voor het bedrijf, de vakbond, de werkg...

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gezeik

o., gewauwel, gezeur.

2024-04-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)