Wat is de betekenis van gezeglijk?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

gezeglijk

inschikkelijk; gehoorzaam. geneigd zich iets te laten gezeggen; geneigd het advies of het bevel van iemand op te volgen; inschikkelijk; volgzaam; gehoorzaam. Voorbeelden: Ik was vroeger een onderhoudend man, dacht hij, toegewijd, gezeglijk, niet gedwee, ook niet allergemakkelijkst, maar dat hoef je niet te zijn. Aster Berkhof, Ver...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gezeglijk

gezeglijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. (vooral van kinderen en jonge mensen) gehoorzaam Deze nieuwe knaap uit Londen leek op het eerste gezicht nogal vlot en gezeglijk; maar schijn bedriegt en de nabije toekomst zou uitwijzen of Rob Cole geschikt was om als vagebond te overleven. ...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gezeglijk

adj., stjûrsum, hear(r)ich; — zijn, om sizzen jaen.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gezeglijk

bn. (volgzaam); Eefje was altijd een gezeglijk kind geweest, gewillig.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gezeglijk

bn. (-er, -st) zich latende gezeggen, gewillig, gehoorzaam : een kind.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gezeglijk

bn. (-er, -st), zich latende gezeggen, onderworpen, inschikkelijk, gehoorzaam: het kind is heel —.

2024-04-25
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gezeglijk

GEZEGLIJK, bn. (-er, -st), zich latende gezeggen, onderworpen, inschikkelijk, gehoorzaam het kind is heel gezeglijk. GEZEGLIJKHEID, v.