Wat is de betekenis van gewoonlijk?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gewoonlijk

gewoonlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. zoals de ervaring leert dat het meestal is Dat is de gewoonlijkste zaak van de wereld. Woordherkomst Afgeleid van gewoon met het achtervoegsel -lijk

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gewoonlijk

gewoonlijk - bijwoord uitspraak: ge-woon-lijk 1. de meeste keren ♢ gewoonlijk is hij wel op tijd Bijwoord: ge-woon-lijk Synoniemen doorgaans, meestal, veelal Tegenstellingen soms, weleens

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gewoonlijk

adv., gewoanlik(en), gewoanwei, ornaris, troch 'en tiid, troch ’en de bank, trochgeans, trochstrings trochstreeks; anders dan —, oars as oars.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gewoonlijk

I. bn. (1 overeenkomende met gewoonte of gebruik; gewoon, in bet. 3; 2 overeenkomende met de vastgestelde orde; gewoon in bet. 4; 3 alledaags): 1. dat was zijn gewoonlijke groet; naar de gewoonlijke manier, 2. gewoonlijke rechter, 3. de gewoonlijke gevaren van de grote stad; als bn. enigszins verdrongen door gewoon; II. bw. (overeenkomstig iems...

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gewoonlijk

(gә'wo:nlәk) I. bn. en bw. veroud. 1. gewoon (I 3): zijn -e groet. 2. gewoon (I 5): op de -e manier, wijze. 3. gewoon (I 6): de -e rechter. 4. gewoon (I 7): de -e dagelijkse trant. II. bw. 1. volgens gewoonte: hij staat om 8 uur op. Syn. →: doorgaans. 2. doorgaans, gemeenlijk; als -; nog bleker dan -.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gewoonlijk

bn. en bw., I. bn., overeenkomend met gewoonte of gebruik, gewoon: dit was zijn gewoonlijke groet; II. bw., volgens gewoonte: gemeenlijk, doorgaans: wij eten — om vijf uur; geef mij een kistje sigaren als —, zoals ik gewoon ben te kopen.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gewoonlijk

GEWOONLIJK, bn. bw. (w. g.) overeenkomende met gewoonte of gebruik, gewoon op de gewoonlijke manier; dit was zijn gewoonlijke groet; — bw. gemeenlijk, doorgaans: wij eten gewoonlijk o vijf uur; hij was nog bleeker dan gewoonlijk; stuur mij een kistje sigaren als gewoonlijk, als ik gewoon ben te ontvangen.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Gewoonlijk

zie Boorgaans.