gewend
...
Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press
Wiktionary (2019)
gewend - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van wennen gewend - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van wenden gewend - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van gewennen
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj., wend, woun, woan; — aan eigen omgeving, wensk, wenstich; aan mensen (van dieren), minsklik; — aan het gareel, stringwend.
M. J. Koenen's (1937)
bn. (gewoon): hij is het thuis goed gewend; hij is niet veel gewend; zo iets zijn we niet van hem gewend; gewend zijn om … ; ben je hier al goed gewend?
Jozef Verschueren (1930)
(gә'went) bn. gewoon, doch minder gebruikelijk: ben jij het er al -? het zus of zo zijn; hij is zo vriendelijk, dat zijn we van hem niet-; (om) veel dingen tegelijk te doen; niet veel, weinig zijn, niet verwend zijn. →: jong.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn., 1. door voortdurende ervaring vertrouwd, niet vreemd, gewoon: ik ben dat rumoer wel hij zal er wel mee tevreden zijn, hij is thuis niet veel niet verwend wat de levenswijze betreft; zij zijn het goed -, zijn gewoon aan alle gemakken en gerieflijkheden; wat was hij vriendelijk; dat zijn we niet van hem -!, gewoonlijk is hij zo niet; (spr.) jong...
J.H. van Dale (1898)
Het begrip gewend heeft 2 verschillende betekenissen: 1. gewend - GEWEND, bn. gewoon: ik ben dat rumoer wel gewend; — hij zal er wel mee tevreden zijn, hij is thuis niet veel gewend, niet verwend wat de levenswijze betreft; — zij zijn het goed gewend, zijn gewoon aan alle gemakken en geriefelijkheden; — wat was hij vriendelijk...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: