Wat is de betekenis van gestoord?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gestoord

gestoord - Bijvoeglijk naamwoord 1. (van personen) geen normale functionering van iets (vaak de geest) hebbend De ernstig gestoorde dader kreeg een tbs-straf opgelegd. gestoord - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van storen Antoniemen ongestoord Verwante begrippen...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gestoord

gestoord - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-stoord 1. geestelijk ziek ♢ hij controleert alles tien keer, hij is echt gestoord 1. geestelijk gestoord [krankzinnig, gek] ...

2024-04-19
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

gestoord

Krankzinnig; geestelijk abnormaal. Letterlijk betekent dit woord een afwijking vertonend. Het lijkt te suggereren dat het om iets tijdelijks gaat. Van iemand die doof is zegt men tegenwoordig dat hij of zij ‘akoestisch gestoord’ is, terwijl een blinde ‘visueel gestoord’ is. Zie ook psychisch* gestoord. Tijdens de Verlichting ontstond er een kloof t...

2024-04-19
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Gestoord

ergens - van worden ergens schoon genoeg van krijgen. Opgetekend in Rotterdam en Den Haag.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gestoord

bn. (Z.-N. verstoord): gestoord op.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gestoord

bn., 1. waarin storing optreedt; gezegd van een gebied waarin de ligging van de gesteenten door verschuivingen is veranderd; 2. geestelijk -, geen normale functionering van de geest hebbend, psychotisch; ook zelfst.: geestelijk gestoorden.

2024-04-19
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-19
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gestoord

GESTOORD, bn. (Zuidn.) verstoord, vergramd, boos hij was gestoord over de onderbreking zijner rede; zijt gij gestoord op mij ? GESTOORDHEID, v.