Gesjochten zijn (of zitten)
D.w.z. er leelijk aan toe zijn; arm zijn. Het bijv. naamw. gesjochten is een ndl. voltooid deelw. gevormd van het hebr. ww. sjahat, dat slachten beteekent. Vgl. Köster Henke, 21: gesjochten, arm; Het Volk, 18 Oct. 1913, p. 4 k. 1: Ik kende hem al toen hij op de planken zijn kunsten vertoonde en dikwijls erg gesjocht...