Wat is de betekenis van Geschil?

2024-03-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

geschil

geschil - Zelfstandignaamwoord 1. geweldloos conflict, vaak politiek of diplomatiek met juridische aspecten. Het geschil tussen België en Nederland inzake de IJzeren Rijn is vooralsnog niet beslecht.

2024-03-19
CBS begrippenlijst

CBS (2018)

Geschil

Gemeenschappelijke noemer voor een werkstaking, een werkonderbreking, een uitsluiting van werknemers door de werkgever, of voor een reeks van meerdere samenhangende werkstakingen, werkonderbrekingen of uitsluitingen. Toelichting De eenheid van telling in de Statistiek Werkstakingen. Een geschil kan meerdere geschilpunten omvatten. Geschilpunten kun...

2024-03-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

geschil

geschil - zelfstandig naamwoord uitspraak: ge-schil 1. toestand van kwaad zijn op elkaar ♢ er is een geschil tussen die twee bedrijven Zelfstandig naamwoord: ge-schil het geschil de gesc...

2024-03-19
Golfsportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

geschil

→ claim

2024-03-19
Ambtelijk taalgebruik

Wouter de Koning (1976)

geschil

1. ruzie; 2. conflict.

2024-03-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Geschil

s.n., (for)skeel (it), aksje, kwestje.

2024-03-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

geschil

o. geschillen (twist, onenigheid over): een geschil rijst (op), doet zich op; een hangend geschil; met iem. in geschil raken; een geschil beslechten, vereffenen, bijleggen; zie prejudicieel. geschilpunt o. -en (punt, waarover geschil bestaat).

2024-03-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

geschil

(gə'schil) o. (-len; -letje) [~ (ver)schillen] onenigheid, twist: een tussen twee personen doet zich voor, rijst (op); een hebben; een hangend -; met iemand in raken, in een gewikkeld worden, zijn; een beslechten, beslissen, bijleggen, vereffenen.

2024-03-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

geschil

o. (-len), verschil, onenigheid, twist tussen twee partijen over een bepaald punt: ik begrijp niets van politieke geschillen; een hangend een twist die nog onbeslist is.

2024-03-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Geschil

GESCHIL, o. (-len), verschil, oneenigheid, twist tusschen twee partijen over een bepaald punt, zij hebben geschil; ik versta niets van politieke geschillen; een hangend geschil, een twist die nog onbeslist is; hij poogde het geschil bij te leggen (te beslechten), er een einde aan te maken, de partijen te verzoenen. GESCHILLETJE, o. (, s).

2024-03-19
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Geschil

Geschil, o. (-len), verschil, oneenigheid, twist. *-LIG, bn. (-er, -st), oneenig. *-PUNT, o. (-en), iets waarover getwist wordt.