geschil
geschil - Zelfstandignaamwoord 1. geweldloos conflict, vaak politiek of diplomatiek met juridische aspecten. ♢ Het geschil tussen België en Nederland inzake de IJzeren Rijn is vooralsnog niet beslecht.
Nederlandstalige WikiWoordenboek
geschil - Zelfstandignaamwoord 1. geweldloos conflict, vaak politiek of diplomatiek met juridische aspecten. ♢ Het geschil tussen België en Nederland inzake de IJzeren Rijn is vooralsnog niet beslecht.
Begrippenlijsten van het CBS
Gemeenschappelijke noemer voor een werkstaking, een werkonderbreking, een uitsluiting van werknemers door de werkgever, of voor een reeks van meerdere samenhangende werkstakingen, werkonderbrekingen of uitsluitingen. Toelichting De eenheid van telling in de Statistiek Werkstakingen. Een geschil kan meerdere geschilpunten omvatten. Geschilpunten kun...
Nu slechts 21,95!
Nederlands woordenboek voor onderwijs
geschil - zelfstandig naamwoord uitspraak: ge-schil 1. toestand van kwaad zijn op elkaar ♢ er is een geschil tussen die twee bedrijven Zelfstandig naamwoord: ge-schil het geschil de gesc...
Golfsportwoordenboek door Jan Luitzen
→ claim
Nederlandse encyclopedie
o. (-len), verschil, onenigheid, twist tussen twee partijen over een bepaald punt: ik begrijp niets van politieke geschillen; een hangend een twist die nog onbeslist is.
Friesch woordenboek
s.n., (for)skeel (it), aksje, kwestje.
M. J. Koenen's Verklarend handwoordenboek
o. geschillen (twist, onenigheid over): een geschil rijst (op), doet zich op; een hangend geschil; met iem. in geschil raken; een geschil beslechten, vereffenen, bijleggen; zie prejudicieel. geschilpunt o. -en (punt, waarover geschil bestaat).
Modern Woordenboek (1930-1961)
(gə'schil) o. (-len; -letje) [~ (ver)schillen] onenigheid, twist: een tussen twee personen doet zich voor, rijst (op); een hebben; een hangend -; met iemand in raken, in een gewikkeld worden, zijn; een beslechten, beslissen, bijleggen, vereffenen.
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
GESCHIL, o. (-len), verschil, oneenigheid, twist tusschen twee partijen over een bepaald punt, zij hebben geschil; ik versta niets van politieke geschillen; een hangend geschil, een twist die nog onbeslist is; hij poogde het geschil bij te leggen (te beslechten), er een einde aan te maken, de partijen te verzoenen. GESCHILLETJE, o. (, s).
I.M. Calisch (1864)
Geschil, o. (-len), verschil, oneenigheid, twist. *-LIG, bn. (-er, -st), oneenig. *-PUNT, o. (-en), iets waarover getwist wordt.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.