genegen
genegen - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van nijgen Woordherkomst voltooid deelwoord van nijgen en een klinkerwisseling ij-ee (IPAː /ɛɪ/ - /e/)
Wiktionary (2019)
genegen - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van nijgen Woordherkomst voltooid deelwoord van nijgen en een klinkerwisseling ij-ee (IPAː /ɛɪ/ - /e/)
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj., ta(ge)dien; iem. — zijn, it immen (goed) miene; — tot, willich ré ta; daar ben ik wel toe —, dêr bin ik wol foar to finen, dêr bin ik net fiis fan.
M. J. Koenen's (1937)
bn. (1 gunstig gezind; 2 lust, neiging hebbende tot; 3 in verzwakte betekenis: tot iets bereid; geen bezwaar tegen iets hebbende): 1. iem. genegen zijn; hij is mij niet erg genegen; 2. hij voelt er zich toe genegen; 3. gevraagd een tweede meid, ook genegen verstelwerk te doen.
Jozef Verschueren (1930)
(gə'ne:gən) bn. [neigen] neiging gevoelend nl. 1. lust hebbend tot iets: zich tot medewerking voelen; een keukenmeid, ook om enig ander huiswerk te doen. 2. goed, gunstig gestemd jegens iemand: iemand erg zijn. Syn. geneigd, gezind.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. (-er, -st), 1. neiging, lust tot iets hebbend: hij is tot medewerking —; in verzwakte opvatting: gevraagd een kindermeisje, ook enig huishoudelijk werk te verrichten, daartoe bereid; 2. iemand zijn, hem toegenegen zijn, welwillend, gunstig jegens hem gestemd zijn; een — oor, een goedgunstig oor; een welwillend gehoor: zijn verzoek...
J.H. van Dale (1898)
GENEGEN, bn. (-er, -st), neiging, lust tot iets hebbende hij is tot medewerking genegen; — gevraagd eene keukenmeid, ook genegen eenig huiswerk te verrichten, daartoe bereid; — genegen zijn, hem toegenegen zijn, welwillend, gunstig jegens hem gestemd zijn; — een genegen oor, een goedgunstig oor; een welwillend gehoor zijn verzoe...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: