Wat is de betekenis van Genadig?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

genadig

genadig - Bijvoeglijk naamwoord 1. clementie tonend, goedgunstig Woordherkomst Afgeleid van genade met het achtervoegsel -ig

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

genadig

genadig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-na-dig 1. wie soepel wil zijn, zijn goede wil toont ♢ zij heeft genadig geoordeeld over dat opstel 2. uit de hoogte, neerbuigend vriendelijk ♢ juffr...

2024-04-19
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

genadig

In de 19de eeuw komt ook voor genadige hemel!, genadige goedheid! Deze oorspronkelijke vloek is een exclamatie geworden en fungeert als tussenwerpsel. In dezelfde periode komt voor God zij mij genadig! De vloek is tot uitroep van verwondering, verbazing enz. geworden en komt ook nu nog voor in Vlaanderen. Vgl. Mullebrouck (1984).

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

genadig

barmhartig.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Genadig

adj.& adv., genedich.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

genadig

bn., bw. (vol genade, goedertieren): de Here is genadig; God wees mij armen zondaar genadig! adellijke titel: genadige vrouwe, uw genadige heer; spott. de inspecteur was zeer genadig, minder uit de hoogte; iem. genadig behandelen, niet te streng; er genadig afkomen, zonder veel kleerscheuren; Z.-N. een genadige prijs, goedkoop.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

genadig

(gə'na:dəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. vol genade, goedertieren : God is -; wees mij, arme zondaar, -. 2. niet te streng : een -e straf; behandelen; er afkomen. 3. niet te duur : een -e prijs. 4. uit de hoogte : een knikje. 5. titel van adellijke personen : -e vrouwe.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

genadig

bn. en bw. (-er, -st), I. bn., 1. (uit zijn aard) vol genade, goedertieren: God is genadige goedheid!, uitroep van ontsteltenis; God zij u —, de Heer bescherme u; 2. vergevensgezind jegens zondaren: O God, wees mij arme zondaar —; God zij zijn ziel —; 3. genade betonend, goedgunstig: een — vorst; (oneig., scherts.) de exa...