Wat is de betekenis van Gemoed?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gemoed

(1937) (inf.) boezem, borsten. Syn.: avant-scène; balkon*; bustulatie*; voorkant; voorkomen*. • Gemoed: borsten van een vrouw. Als ze sjikker (dronken) is, loopt ze met haar gemoed te pronken. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • Gemoet/d (voc.), I. gemoed. Men gemoet schoot fol, toewek óórde, wad en èll&...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gemoed

gemoed - Zelfstandignaamwoord 1. (psychologie) inborst, gevoelsleven Op je gemoed werken. De gemoederen waren weer wat bedaard. Synoniemen geest, ziel Verwante begrippen animo

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gemoed

gemoed - zelfstandig naamwoord uitspraak: ge-moed 1. gedachten en gevoelens van een mens ♢ als je op zijn gemoed werkt, geeft hij wel toe Zelfstandig naamwoord: ge-moed het gemoed de gem...

2024-04-19
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

gemoed

Lichtjes gedateerde benaming voor de boezem of de borsten. Hiermee wordt op omzichtige wijze een vrouwelijk onderdeel aangeduid. Bij jonge generaties is de term wellicht niet meer zo bekend. Eerst danst zij in haar ondergoed. Ontbloot dan plotseling haar gemoed. De Wama’s: Aha, dat is Marie. 1971 Haar gemoed stak royaal voor de punten van...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

gemoed

stemming, inbors.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gemoed

s.n., moed (it), gemoed (it) binnenst (it); volgens zijnte werk gaan, mei jins natûr to riede, to wurk gean; op iemandswerken, immen by it hert krije; tot hetspreken, oan it moed komme, yn it (ge)moed taeste.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gemoed

gevoelskant van het zieleleven.

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gemoed

o. gemoederen (1 het binnenste van den mens als zetel van zijn geestelijk gevoel, veelal in tegenstelling met verstand; 2 aandoenlijkheid; gevoeligheid van iems. binnenste): 1. in gemoede overtuigd, innerlijk; ik vraag u dat in gemoede, op uw geweten af; zijn gemoed schoot vol, hij werd geroerd, aangedaan; op iems. gemoed werken, hart, gevoel; iem....