Wat is de betekenis van Gemelijk?

2024-04-25
Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

GEMELIJK

UIT: Nieuws over de nageboorte van het paard (Marc van Oostendorp, Neder-L, 9 januari 2012) CONTEXT: De acteurs van Het Bureau zijn allemaal briljant, maar het meest geldt dat voor Joop Keesmaat, die meneer Beerta speelt met een ongekend gevoel voor psychologische nuance. Ik heb bijvoorbeeld nog nooit iemand zo GEMELIJK horen praten als Keesmaat a...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gemelijk

gemelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-me-lijk 1. in een slecht humeur ♢ gemelijk keek hij mij aan Bijvoeglijk naamwoord: ge-me-lijk ... is gemelijker dan ... het gemelijkst...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gemelijk

adj. & adv., brodsk, brotsk grantich, noartsk, noartlik, noartich noartlich, grynderich, ûngemaklik, nijsgjirrich, tribel, fortrietlik; — kijken noardwestich sjen; — mens, gryn, grynder, noart.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gemelijk

bn., bw. (misnoegd, ontevreden, knorrig): de gemelijke ouderdom; vrij gemelijk antwoorden.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gemelijk

('ge:mələk) bn. en bw. (-er, -st) [Mned. game, lelijke streek] zonder reden misnoegd: de-e ouderdom; - antwoorden. Syn. →: brommig. Tgst. goedgezind.

2024-04-25
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Gemelijk

Het verdwenen grondwoord is ’t oude geme = grap, spel (vergl. ’t Engelsche game — spel). Gemelijk wil dus oorspr. zeggen: grappig, speelsch, terwijl ’t tegenwoordig meer het tegenovergestelde beteekent. Uit de beteekenis van: grappig, boertig, ontwikkelde zich nl. die van: vreemd, raar, zonderling, nukkig.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gemelijk

bn. en bw. (-er, -st), misnoegd, knorrig, veelal zonder dat daar een reden voor bestaat: hij was en ongedurig.

2024-04-25
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Gemelijk

Het grondwoord, ’t Os. gaman, Eng. game, is spel, grap; bijv. Hildegaersbergh spreekt nog van gemen = grappen, grillen, kuren, mikken. Het woord gemelijk was dus oorspr.: speelsch, vroolijk, terwijl ’t tegenwoordig meer het tegenovergestelde bet.; uit de bet. van grappig, boertig ontwikkelde zich n.l. de bet. van: vreemd, raar, zonderli...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)