gemeier
(1940) (inf.) gezeur; gezever. Van het werkwoord 'meieren' (langdurig kletsen). Voor syn. kijk onder gebitch*. Zie ook: kletsmeier*. • Als het niet anders ging dan weg met dat gemeier over imbecielen, ... (Julius Woltring: Massa-actie en massa-mentaliteit. 1940) • . . .altijd hetzelfde gemeier . . . treintjes . . ....