gelovig
...
Ontdek ons tijdschrift
en lees alles over taal uit Nederland en Vlaanderen*Zolang de voorraad strekt
Muiswerk Educatief (2017)
gelovig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-lo-vig 1. wie in god gelooft ♢ hij is erg gelovig, hij bidt vijf keer per dag Bijvoeglijk naamwoord: ge-lo-vig ... is geloviger dan ... het...
M. J. Koenen's (1937)
I. bn., bw. (1 vast, innig gelovende in bet. 2; 2 blijk gevende van geloof in bet. 2): 1. een gelovige christen; met een gelovig hart; 2. gelovige liefde, een gelovig gebed, gelovige vroomheid; gelovig vertrouwen op iets, gelovig aanbidden; II. gelovige, m. en v. -n (belijder van enig geloof in bet. 3; inz. Christen of Mohammedaan): de dorpsklo...
Jozef Verschueren (1930)
{gə'lo:vəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. vast, innig 'gelovend : een kristen, hart; aanbidden. 2. blijk gevend van innig geloof: een -e godsvrucht; een gebed.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (-er, -st), 1. vast en echt gelovend (in godsdienstige zin), vertrouwend op Goden de goddelijke waarheid: een gelovige christin, met een — hart; blijk gevend van godsdienstig geloof:eengebed; vertrouwen; 2. bw., op een wijze die van geloof getuigt.
Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: