gelijktijdig
...
Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press
Muiswerk Educatief (2017)
gelijktijdig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-lijk-tij-dig 1. op hetzelfde moment ♢ we kwamen gelijktijdig bij de kermis aan Bijvoeglijk naamwoord: ge-lijk-tij-dig de/het gelijktijdige ... Synoniemen...
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (1 tot hetzelfde tijdvak behorende, er in levende, er in gebeurende; 2 op hetzelfde tijdstip geschiedende of plaats hebbende): 1. de gelijktijdige schrijvers; twee gelijktijdige gebeurtenissen; die beroemde mannen leefden gelijktijdig; 2. een gelijktijdige waarschuwing, vraag; die treinen kwamen gelijktijdige aan.
Jozef Verschueren (1930)
(gəlijk’tijdəch) bn. en bw. 1. in hetzelfde tijdvak bestaand, levend : -e schrijvers spreken niet van die gebeurtenis. 2. op dezelfde tijd (gebeurend) : -e gebeurtenissen; die treinen komen aan.
Dr. L. Brouwers (1928)
Adjectief: gelijktijdig, simultaan, destijds, interstitieel, synchronistisch (..kro...), synchroon (..kroon). Werkwoord: samentreffen, samenvallen, coïncideren (koïn…), het lijkt wel afgesproken werk, synchroniseren (..kronizeren). Naamwoord: gelijktijdigheid, simultaneïteit, synchronisme (..kro...), t...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: