Wat is de betekenis van geleuter?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

geleuter

(17e eeuw) (inf.) vervelend gepraat. Van het werkwoord 'leuteren' (dat ook treuzelen betekent). • Dus besich met my selfs soo hoord' ik wat geleuter, En siende na de deur, soo stonder een jong' kleuter… (Jan van der Veen: Over-zeesche zege en bruylofts-zangen. 1637) • Daaroom kon Peet zoo genadeloos...

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

geleuter

geleuter - Zelfstandignaamwoord 1. oeverloos en onzinnig gepraat Hem hing dat geleuter al tijdenlang de keel uit. Woordherkomst Naamwoord van handeling van leuteren met het voorvoegsel ge-

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Geleuter

s.n., gejeuzel (it), geëamel (it).

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

geleuter

o. (het telkens of aanhoudend leuteren): wat een geleuter en gewauwel.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

geleuter

(gə'leutər) o. het aanhoudend leuteren.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

geleuter

o., onbeduidend en vervelend gepraat of geschrijf.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Geleuter

GELEUTER, o. het telkens of aanhoudend leuteren, onbeduidend en vervelend gepraat; (ook) getreuzel.