Wat is de betekenis van geheel?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

geheel

geheel - Zelfstandignaamwoord 1. alle delen zonder uitzondering Het geheel is vaak meer dan de som van de delen. geheel - Bijvoeglijk naamwoord 1. op alle delen zonder uitzondering betrekking hebbend Wikimedia is nu in de gehele wereld beke...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

geheel

geheel - bijwoord uitspraak: ge-heel 1. alle delen bij elkaar ♢ deze verzameling vormt een geheel 1. over het geheel genomen ... [in het algemeen ...] 2. geheel...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

geheel

eenheid, heel, gans, volkome.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Geheel

s.n., gehiel (it); over het —, oer de heap, yn allen, op en del, op en hinne, op en út, trochstrings, trochstreeks, troch de bank, trochinoar; over het genomen, oer it hielal nommen; in het niet, net heal; in hetgeen, promt gjin.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

geheel

I. bn. (1 gaaf, ongeschonden, in deze bet. meestal heel; 2 gans, heel, waaraan niets ontbreekt, tegenstelling van gedeeltelijk in verschillende opvattingen): 1. geheel zijn; 2. geheel Amsterdam, alle Amsterdammers; een gehele week, volle; gehele brokken werden losgescheurd, grote; de gehele vergadering schrok; uit geheel uw hart; de gehele schuld...

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

geheel

I. bn. (gehele) 1. heel, maar minder gebruikelijk: zijn, worden. Syn. ➝ gaaf. 2. gans, heel: de stad was te been; gehele zinnen overslaan; een gehele week; de gehele kudde, wereld; ons gehele plan; uit mijn hart. ➝ getal. 3. groot: gehele stapels; gehele brokken werden weggerukt. II. o. (gehelen) vereniging der gezamenlijke delen, eenheid: een i...

2024-04-19
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Geheel

D. i. ongedeeld, moet alles zijn wat den Heere gewijd wordt, voor alle dingen het hart des menschen (Deut. 4 : 29; 6:5; 10:12; 26 : 16; 30 : 6, 10; Ps. 9 : 2; 89 : 12; 119 : 2, 10, 34, 58, 69, 145, 138; Spreuk. 3 : 5; Jer. 24: 7; 29 : 13 v.; Joel 2 : 12; Hand. 8 : 37). Zinnebeeldig wordt dat, wat geheel en ongedeeld den Heere waardig en overeenkoms...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

geheel

I. bn., 1. gaaf, ongeschonden: dit kopje is nog — (in de gewone spreekt, heel); 2. waaraan niets ontbreekt, gans, heel, volledig in de som van zijn delen: — Amsterdam was op de been, alle inwoners van die stad, alle Amsterdammers; een getal, een natuurlijk, positief of negatief getal dat een zeker aantal malen een eenheid bevat zonder d...