Wat is de betekenis van gebruik?

2024-04-20
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gebruik

gebruik - Zelfstandignaamwoord 1. een standaard manier van doen Het schudden van de rechterhand is, in Nederland, het gebruik om een onbekende te begroeten. 2. toepassen van iets Het gebruik van een woordenboek is aan te raden voor het controleren van de...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gebruik

gebruik - zelfstandig naamwoord uitspraak: ge-bruik 1. het ergens voor benutten ♢ deze koffie is voor eigen gebruik 1. het in gebruik nemen [beginnen te gebruiken] ...

2024-04-20
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

gebruik

(het; g.mv.) SP - het gebruiken, aanbrengen, innemen, injecteren, aanwenden of op wat voor wijze dan ook consumeren van (een) verboden stof(fen) en/of (een) verboden metho- de(n).: ook als tweede lid in samenst. als de volgende, waarin het eerste lid een doping-middel noemt: dopegebruik, dopinggebruik, epogebruik, pilgebruik.

2024-04-20
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

gebruik

zie dubbel.

2024-04-20
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

gebruik

gebruik - Het vermogen of de manier om de waarde van iets te benutten, in bezit te hebben, toe te passen of te exploiteren.

2024-04-20
Politiek woordenboek

Marco Bunge (1985)

Gebruik

1. Procedurele gewoonte. Tijdens een debat merkt een lid van de Kamer bij voorbeeld op: ‘Mijnheer de Voorzitter, in dit Huis is het een goed gebruik …’2. Praktijken. Misbruik en oneigenlijk gebruik zijn de officiële omschrijvingen voor respectievelijk fraude en praktijken waarbij burgers formeel binnen de perken van de wet b...

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

gebruik

aanwending; gewoonte; nuttiging; (jou) bedien van; besig; nuttig; aanwend.

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gebruik

s.n., gebrûk (it), brûkme (it); (gewoonte), brûkme (it), wizansje; in gemeenschappelijk —, mansael, massael; voor het —, to brûken; door beter worden, bibrûke; als boer in hebben, bibuorkje; buitenraken, efter ’e bank rei...