Wat is de betekenis van gebroed?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gebroed

1) (14e eeuw) (pej.) slecht volk, gepeupel. In het middelnederlands was ‘broed’ veel gebruikelijker. • Maar voorzichtig, arm onnadenkend volk! Dat rijk gebroed loert op buit ten koste van uw ziel en uw leven. (J.J. Cremer: Romantische Werken. 1880) • Als je dat Chineesche gebroed niet overbluft, spelen ze den baas...

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gebroed

gebroed - Zelfstandignaamwoord 1. zich voortplantend ongedierte Dat hele gebroed moet uitgeroeid, anders houd je problemen. 2. gespuis gebroed - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van broeden Woordherkomst Naamwoord van handeling van broeden met het voorvoegsel ge-

2024-04-19
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

gebroed

slecht volk,gepeupel. In het Middelnederlands was broed veel gebruikelijker. Zie ook addergebroed.Als je dat Chineesche gebroed niet overbluft, spelen ze den baas over je. (Willem Roda, Eli Heimans, 1889) Smerig ondergangsgebroed! Wacht maar! Ik zal jullie! (Harry Mulisch, Archibald Strohalm, 1951. 10e druk 1980) Jij! Zoon van een Cactusslang, ga...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gebroed

s.n., bret (it), brod (it), brot (it).

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gebroed

o. (v. vogels: broedsel; bij uitbr. v. andere inz. schadelijke of lastige dieren): het gebroed van slangen, adders, wespen enz.; fig. dat vuige gebroed, gespuis, geboefte.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gebroed

o. I. Eig. 1. gezamenlijke uitgebroede jongen: het van bijen, slangen. 2. Uitbr. a. jong gedierte: dat klein -! b. kinderen: iemands -. II. Metf. gespuis, geboefte: vreemd, vuig -.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gebroed

o., 1. eig. (van vogels) de gezamenlijke uitgebreide jongen, het broedsel; (bij uitbreiding) jong gedierte; (oneig.) kleine kinderen, jong volkje; (scherts.) iemands —, zijn kinderen; 2. (overdr.) een menigte kleine, m.n. lastige of schadelijke dieren, gedierte; slecht of gemeen volk, gespuis, geboefte: laf —.

2024-04-19
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)