Wat is de betekenis van Gebouw?

2024-03-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

gebouw

Het begrip gebouw heeft 2 verschillende betekenissen: 1) bouwwerk met muren en dak. bouwwerk dat aan de buitenkant bestaat uit muren en een dak en dat wordt gebruikt voor een of meer doeleinden waarvoor bij voorkeur een besloten ruimte geschikt is, zoals bewoning, opslag, uiteenlopende vormen van arbeid, eredienst en culturele activiteiten....

2024-03-29
Ensie Encyclopedie

Redactie Ensie (2022)

Gebouw

Een gebouw is een bouwwerk dat vervaardigd is door allerlei bouwmaterialen tot een solide geheel te vormen. Bouwmaterialen zijn bijvoorbeeld hout, cement en beton. Een gebouw kan veel functies hebben, zoals huisvesting in een rijksmonument. Het kan ook dienen als ambtsgebouw, bijvoorbeeld een burcht, een gemeentehuis, een paleis, een kasteel en een...

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gebouw

gebouw - Zelfstandignaamwoord 1. een constructie van enige omvang die verbonden is met de grond en waarin men kan wonen of werken Dit gebouw is in jugendstil opgetrokken. Woordherkomst Afgeleid van de stam van bouwen met het voorvoegsel ge- Synoniemen bouwwerk Verwante...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gebouw

gebouw - zelfstandig naamwoord uitspraak: ge-bouw 1. waar je in kunt wonen of werken ♢ ons kantoor is in dit gebouw Zelfstandig naamwoord: ge-bouw het gebouw de gebouwen ...

2024-03-29
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

gebouw

gebouw - Bouwwerken van tamelijke of aanzienlijke grootte, in het algemeen van duurzaam materiaal, die meestal een of meerdere ruimten omsluiten en bedoeld zijn voor bewoning, samenkomst of andere maatschappelijke verrichtingen, tot berging of anderszins.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gebouw

s.n., gebou (it); fors oud — stienklompe; vervallen oud —, rottekleaster (it).

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gebouw

o. in bet. 2 -en, gebouwtje (1 het telkens of voortdurend bouwen; 2 hetgeen gebouwd is, een bouwwerk): 1. dat gebouw heeft hem al heel wat geld gekost, hij heeft een ware bouwkoorts; 2. een gebouw is een getimmerte van verschillende materialen, bestemd tot een duurzaam gebruik ter plaatse,waar het zich bevindt; een groot gebouw; fig. het gebouw uw...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gebouw

o. (-en; -tje) I. Eig. het voortdurend bouwen: er is hier veel drukte met al dat -. II. Metn. bouwwerk: een optrekken, slopen. ➝ grondslag. III. Metf. 1. samenstel: het van zijn plannen. 2. samenhangend geheel: het van de godsdienst. ENIGE DER GROOTSTE GEBOUWEN A. Hoogte. m 1. Empire State Building te New York 381 2. Chrysler Building te...