Wat is de betekenis van gebeente?

2023-05-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gebeente

gebeente - Zelfstandignaamwoord 1. verzameling beenderen, skelet Wee je gebeente! Woordherkomst Afgeleid van been met het omvoegsel ge- -te.

Lees verder

Direct toegang tot alle 8 resultaten over gebeente?

Word nu vriend van Ensie
2023-05-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gebeente

gebeente - zelfstandig naamwoord uitspraak: ge-been-te 1. samenstel van beenderen van het hele lichaam of een deel ervan ♢ opa Irwin heeft pijn in zijn gebeente 1. als men van de duivel spreekt, dan rammelt zijn gebeente ...

Lees verder
2023-05-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gebeente

s.n., (ge)biente (it), bien (it).

2023-05-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gebeente

o. -n (1 het beendergestel van mens of dier; 2 het beenderenstel van een lid van een menselijk of dierlijk lichaam; doodsbeenderen, rif, geraamte; stoffelijk overschot; 4 scherts, lichaam): 1. het gebeente van een hert; grof, zwaar van gebeente; fig. lit. t.: het binnenste van iem.: dat verteerde hem het gebeente; 2. het gebeente van de rechter ar...

Lees verder
2023-05-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gebeente

o. (-n) I. Eig. 1. a. Algm. samenstel der beenderen bij mens of dier: fijn, grof, zwaar van-; - en vlees. ➝ duivel. b. Inz. samenstel der beenderen in een lid van mens of dier: het van de arm kraakte. 2. Uitbr. a. stoffelijk overschot: iemands bleek, dor, kil, koud, wit -; iemands beschreien, zijn dood. b. Scherts, lichaam: wee je -! bedreiging m...

Lees verder
2023-05-29
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gebeente

In de Heilige Schrift worden de woorden gebeente en beenderen, behalve in de eigenlijke beteekenis, dikwijls gebruikt in overdrachtelijken zin: van het geheele lichaam, hetzij levend (Ps. 139 : 15; Spr. 16 : 24), hetzij dood (Gen. 50:25, v.g. Hebr. 11:22; 2 Kon. 13:21); van de persoon des menschen (Ps. 42 : 11; 51 : 10; Spr. 15 : 30); van het leven...

Lees verder
2023-05-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gebeente

o. (-n), 1. samenstel van de beenderen van het menselijk of dierlijk lichaam, het beendergestel: fijn, grof, zwaar van –; het staat voor lichaam of persoon in wee je –! als bedreiging met een pak slaag of gestrenge straf; 2. (oneig.) het innigste, binnenste van ’s mensens lichaam, beschouwd als de zetel van hevige aandoeningen of...

Lees verder
2023-05-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gebeente

GEBEENTE, o. (-n), het samenstel der beenderen van het menschelijk of dierlijk lichaam, het beendergestel: fijn, grof, zwaar van gebeente; — als men van den duivel spreekt, dan rammelt zijn gebeente, (schertsend) als men van iem. spreekt die onverwacht aankomt; — wee je gebeente !, bedreiging van een pak slaag of gestrenge straf; &mda...

Lees verder