Wat is de betekenis van gebak?

2024-04-20
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

gebak

in de oven gebakken lekkernijen. in de oven gebakken lekkernijen, zoals cake, taarten, pasteien en banket. Brood wordt in de regel geen gebak genoemd, met uitzondering van sommige zoete broodjes. Zonder voorafgaand adjectief wordt met gebak vrijwel uitsluitend zoet gebak bedoeld. Men onderscheidt echter ook hartig gebak, bijvoorbeeld quic...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gebak

gebak - Zelfstandignaamwoord 1. (voeding) meestal zoet, bakken|gebakken voedsel specifiek gemaakt om van te genieten Woordherkomst Naamwoord van handeling van bakken met het voorvoegsel ge-

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gebak

gebak - zelfstandig naamwoord uitspraak: ge-bak 1. koek met slagroom of andere zoete vulling ♢ wil je gebak bij de koffie? Zelfstandig naamwoord: ge-bak het gebak het gebakje ...

2024-04-20
Culinair van a tot z

Peter Joh. M. Zuidweg (2016)

gebak

Verzamelnaam van diverse soorten taart, banket, koek e.d. Juist door vele variëteiten aan deeg en beslag komt gebak in vele vormen, soorten en grootten voor.

2024-04-20
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Gebak

Het gebak symboliseert meestal het zoete dat het leven voor ons in petto heeft. Wie er een stuk van weet te krijgen, kan op geluk in de liefde rekenen. Het bakken of eten van een cake wijst meestal op het plezier binnen intermenselijke relaties. (Zie ook ‘Banketbakker’, ‘Zoetigheid’).

2024-04-20
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

gebak

(het) gebakken lekkernij i.h.a., dus bijvoorbeeld ook een vleesbroodje (saucijsebroodje). Etym.: Wanneer met dit woord in AN een lekkernij bedoeld wordt, is het altijd iets zoets.

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

gebak

pastei, koek.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gebak

o. gebakken, gebakje (1 het voortdurend bakken; 2 hetgeen gebakken is inz. lekkernijen, als taartjes enz., in deze bet. inz. verkl.): 1. dat was daar een gekook en gebak de hele dag; 2. vers gebak; gebakjes presenteren.