Wat is de betekenis van geëmmer?

2024-12-04
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-12-04
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

geëmmer

(1962) (inf.) gezanik, gezeur. Van het werkwoord emmeren*. Syn.: gebitch*; gebliksem*; geëikel*; gekeutel*; geklier*; gekut*; gemeier*; gemekker*; gemelk*; gemeut*; gemiep*; gemieter*; gemuts*; geneuk*; geoha*; geouwehoer*; gesodemieter*; getut*; getuttemelul*; gezeik*; gezeiklijster*; gezemel*; gezwam*. • Ik geloof dat zelfs...

2024-12-04
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)