Wat is de betekenis van gaaf?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

gaaf

(1932) (jeugd) buitengewoon goed; geweldig; prachtig; prima'. Oorspronkelijk Zaans. Sinds het begin van de jaren zeventig van de twintigste eeuw, meer algemeen bekend. Vaak in combinatie met onwijs*. Onder Delftse studenten is een 'gave vent' iemand die er helemaal bijhoort, in tegenstelling tot een meejanker (Delta, 17/08/1989)....

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gaaf

gaaf - Bijvoeglijk naamwoord 1. zonder beschadiging Deze appel heeft een gaaf oppervlak. 2. in de populaire smaak vallend Hij heeft zo'n gave nieuwe laptop gekregen. Uitdrukkingen en gezegden ♦ Een rotte appel in...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gaaf

gaaf - bijvoeglijk naamwoord 1. heel en compleet ♢ deze appel is nog gaaf 2. heel erg goed of leuk ♢ wat een gaaf nummer is dat! Bijvoeglijk naamwoord: gaaf ... is gaver...

2024-04-20
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Gaaf

Gaaf - prachtig; mooi. Nu vooral scholierentaal.

2024-04-20
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

gaaf

zijn kansen gaaf houden (kans blijven houden op bijv. de hoofdprijs)

2024-04-20
Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gaaf

informele jeugdtaal voor ‘buitengewoon goed; geweldig; prachtig; prima’. Sinds het begin van de jaren zeventig, maar pas echt populair geworden in de jaren tachtig. Een gave vent is iemand die er helemaal bij hoort. Vaak in combinatie met onwijs. Tsjeem, wat een gaaf plekje, midden in de stad. Miep Diekmann: Total Loss, weetjewel, 1973 ‘Ja, een ho...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gaaf

adj., geef, hiel, sûnder slyt (of wryt); dat is geheel —, dêr is slyt noch (w)ryt oan.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gaaf

I. v. gaven; zie gave; II. bn., bw. (ongeschonden, onbeschadigd): gaaf porselein, gave tanden; gaaf en ongeschonden; de gave gulden, op volle waarde; iets gaaf aannemen, geheel en al.