gaaf
(1932) (jeugd) buitengewoon goed; geweldig; prachtig; prima'. Oorspronkelijk Zaans. Sinds het begin van de jaren zeventig van de twintigste eeuw, meer algemeen bekend. Vaak in combinatie met onwijs*. Onder Delftse studenten is een 'gave vent' iemand die er helemaal bijhoort, in tegenstelling tot een meejanker (Delta, 17/08/1989)....