Wat is de betekenis van futurum?

2024-04-24
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

futurum

toekomende tijd. werkwoordstijd die uitdrukt dat men handelingen en gebeurtenissen in de toekomst situeert; toekomende tijd. Voorbeelden: Er bestaan natuurlijk nog andere tijden, zoals het imperfectum, het plusquamperfectum en het futurum (toekomende tijd). http://wol.jw.org/nl/wol/d/r18/lp-o/1200001767 Over de kloof tussen b...

2024-04-24
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Futurum

afk. fut. [Lat. futurus = toekomstig, van fuere = worden; zie fuit; later bij het ww esse (= zijn) gevoegd als toek. dw] toekomende tijd.

2024-04-24
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Futurum

toekomende tijd (taalk.)

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

futurum

toekomende tyd.

2024-04-24
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Futurum

o., toekomst; toekomstige tijd van een werkwoord

2024-04-24
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

futurum

(Lat.) o. 1 toekomst; 2 gram. toekomende tijd. fo v°. = folio verso, (Lat.) op de keerzijde van t blad.

2024-04-24
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

FUTURUM

(toekomende tijd) Latijnse term voor de vorm van het werkwoord, die aangeeft, dat de voltrekking van de door het werkwoord genoemde werking in de toekomst gedacht wordt.

2024-04-24
Latijns-Nederlandsch Lexicon

Stephanus Axters (1937)

FUTURUM

1. Toekomst. 2. Het toekomstige. In seipsis ... futura cognosci non possunt nisi a Deo, cui etiam sunt praesentia, dttrn in cursu rerum sunt futura, inquantum eius aeternus intuitus simul fertur supra totum temporis cursum, s. THOMAS, SUM. THEOL. I, Q. 86, A. 4, C., In zich zelf kunnen toekomstige dingen alleen door God gekend worden, voo...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

futurum

o. -s, futu'ra (Lat. het toekomende; spraakk. de toekomende tijd).