Wat is de betekenis van fun?

2024-03-29
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

fun

(zelfstandig naamwoord) [alg.] lol, leut, pret, plezier, schik - Meisjes willen slechts lol hebben. Dat zong een zangmeisje. Ik geloof er geen reet van.

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

fun

fun - zelfstandig naamwoord 1. wat je leuk vindt ♢ we doen dat voor de fun Zelfstandig naamwoord: fun de fun Synoniemen aardigheid, gein, lol, lust, plezier, pret, schik Tegenstellingen leed, smart, verdriet

2024-03-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Fun

grap; plezier

2024-03-29
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

fun

I. grap, aardigheid; pret(je), plezier, lol(letje); for fun, voor de grap; in fun, voor de aardigheid; like fun, dat het een aard heeft; what fun!, wat leuk!; not get any fun out of, er geen plezier van hebben; make fun of, poke fun at, voor de mal houden, de draak steken met; II. grappen (gekheid) maken.

2024-03-29
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

fun

fun, - m., pots, grap; ook: grappenmaker ; guit; schurk.

2024-03-29
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Fun

Fun, m. (-nen), schelm.